Gedichten zeggen wat niet gezegd kan worden
Herfstmiddag
Nu het stortregent
en ieder ding verdwijnt,
in ‘t overwegend en onbelijnd
geweld van overvloed,
wordt mij bewuster
wat ik geloven moet:
men kan geruster
zijn als de ramp losbreekt
over het leven,
dan waar de lamp verbleekt
in angst en beven,
want in de overmacht
van ’t reppend oerbegin
zet God weer onverwacht
herscheppend in.
(Guillaume van de Graft)
Kerstnacht
Kerstnacht – het woord is als een lafenis,
een koele sneeuw, glanzend onder het zachte
stralen der sterren – op de landen is
het weerloos stil, een ongerept verwachten.
Kerstnacht – het eenzaam zwerven der gedachten
rondom het oud verhaal, het nimmer uit te spreken
verlangen naar het helder zingen in de nacht en
het opgaan van de ster, een lichtend teken.
Kerstnacht – het sneeuwt op uw geschonden aarde,
dun en verstuivend dekt een huivering
van ijle val, een lichte zuivering
het vragen, dat wij ongestild bewaarden.
(Ida Gerhardt)
Uw lichtend spoor
Een hoge kreet trekt scherp zijn zilver voor,
dan gaat de vogel in de nacht teloor
Ik ben ontwaakt, Gij hebt mij (op)geroepen
en ademloos volg ik uw lichtend spoor.
(Ida Gerhardt)
Titel onbekend
Waarom leert men op school een schuldloos kind
Latijn en Grieks en niet de donkre talen
van zeemeerminnen en van nachtegalen
van het water, de wolken en de wind?
(Jan Greshoff)
Onvervreemdbaar
Dit wordt ons niet ontnomen: lezen
en ademloos het blad omslaan,
ver van de dagelijksheid vandaan.
Die lezen mogen eenzaam wezen.
Zij waren het van kind af aan.
Hen wenkt een wereld waar de groten,
de tijdelozen, voortbestaan.
Tot wie wij kleinen mogen gaan;
de enigen die ons nooit verstoten.
(Ida Gerhardt)
De moeder De vrouw
Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in ’t gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd –
laat mij daar midden uit de oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken
Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij ’t roer,
en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.
(uit: Nieuwe Gedichten: Martinus Nijhoff)
Herinnering aan Holland
Denkend aan Holland
zie ik breede rivieren
traag door oneindig
laagland gaan,
rijen ondenkbaar
ijle populieren
als hooge pluimen
aan den einder staan;
en in de geweldige
ruimte verzonken
de boerderijen
verspreid door het land,
boomgroepen, dorpen,
geknotte torens,
kerken en olmen
in een grootsch verband.
de lucht hangt er laag
en de zon wordt er langzaam
in grijze veelkleurige
dampen gesmoord,
en in alle gewesten
wordt de stem van het water
met zijn eeuwige rampen
gevreesd en gehoord.
(Hendrik Marsman)
Introvert
Zoals de wereld ’s nachts bij stroomuitval
onzichtbaar is — niet eens een schimmenspel –
de slagerswinkel en de bloemenstal,
de boerenkermis, maar ze is er wel –
Zoals er geen verdriet of pijn bestaat
in een van taal verstoken tranendal,
maar niettemin ontbloot de dageraad
het bloed, de bloem, de schiettent, wat al niet –
Zó, op een dag, zal ik – zoals de zon
die openspat – in duizend tongen spreken
en elke tong zal een onthulling zijn
Ik die nu ben gesloten als een ton
zal luid en onontkoombaar openbreken
en alles wat naar buiten stroomt is pijn
(Gerrit Komrij)
Zonder titel
ik leg mijn woorden in jouw hand
en leen mijzelf in schaamte uit
dit is geen achterkant
of spiegelbeeld
alleen maar ruit
mijn leven had misschien een stijlvol wonder kunnen zijn
maar is – hoe ook verpakt – meest leugenachtigheid
meest schijn
daarom
leg ik mijn woorden ook – verloren – in Zijn hand
en bedel om gena en rust
ik heb Zijn voeten vaak gekust
en Hij – Goddank – steeds weer mijn lippen waarheid ingebrand
(uit achter dubbel glas, van Dick Ellen)
Zonder titel
zorgvuldig rolde hij
de dood ineen
en nam een kleed
en ging
dwars door de steen
die open hing
EN STOND
daar in die dodenhof
en vond ter stond
uit stof
de triomfale lof
rabboeni Heer
rabboeni Heer
(uit achter dubbel glas, van Dick Ellen)
Zwijgende man
Wie wat wil zeggen
heeft winter nodig
kale takken zonder blad
Spoor van vogels niet
hun fluiten water
ongenaakbaar hard en glad
Wie dat wil
heeft in zijn ogen
iets gespaard
dat kijken heet
Wie dat kan
weet in zijn zwijgen
wat hij zegt
het best bewaard
(Bernlef)
Tijd en ruimte
Het perspectief, gezichtsbedrog
voor mens en dier, of beter nog:
gezichtsverlies,
maakt alles kleiner wat verdwijnt,
zodat de ruimte kleiner schijnt
dan ze echt is.
Had ook de tijd maar perspectief:
steeds kleiner werden elke grief
en elk verdriet
tot stipjes aan de horizon
waar niemand meer om huilen kon
maar ’t gaat zo niet.
Tijd is een weg in een groot woud
dat iedereen gevangen houdt
in schemering,
tijd is een pad waar je verdwaalt
en door jezelf wordt ingehaald,
een heksenkring.
(Willem Wilmink)